belfortgedichten: de beslissing is gevallen.
Een tijdje geleden berichtten wij op deze blog over de wedstrijd die Bruggemuseum organiseert; m.n. een zoektocht naar het beste belfortgedicht.
De jury heeft alle inzendingen doorgenomen, gewikt, gewogen en bediscussieerd. De winnaar is bekend. Het winnende gedicht zal te zien zijn in het belfort op erfgoeddag en wordt gepubliceerd in Bruggespraak (een stadsmagazine).
U hoeft echter zo lang niet te wachten om het werk van albrecht b doemlicht te lezen dat boven alle andere inzendingen uittorende (en nu is het niet alleen ikzelf die dat beweer).
het staat nu al hieronder (in de commentaren)
1 opmerking:
per mail werd mij gevraagd als bruggeling
mijn belfort te bezingen; kan ik dat
en kan ik daar een wedstrijd mee gaan winnen
ik weet wel waar ze staat- die werelderfgoedtor’n-
‘k weet hoe ze helt en wat je ermee doet
‘k weet hoeveel trappen,
één voor elke dag van ’t jaar.
maar verder lijkt die toren mij, in een stad
zo rijk beschonken, niet veel meer dan een tourist-trap,
een ideale achtergrond om via MMS te laten weten
ik zit in Brugge en ik heb hier friet gegeten.
maar ja, men zei me: ’t is een uitdaging,
do your duty, waag je kans. dus, ikke, on demand,
ik werd een man met missie en ik dacht
laat mij die toren eens bezoeken, laat mij ze stap
na stap bestijgen en wat niet in boeken
staat beschreven breng ik mee. No doubt ligt
een leuke anekdote wel verborgen bij tree 202.
zeker vind ik wel tussen de schrijfsels op muren
een insteek die mijn lezers kan ontroeren, een verhaal,
onooglijk nog,vergeten in de thesaurie…
een folder zei: admission free for residents,
dus niets kon me die ochtend stoppen.
met mijn wagen reed ik uit mijn klein suburbia
het centrum tegemoet, denkend aan elk klein detail
dat ik van de toren niet mocht missen. de sleet op treden,
de stevigheid der trapleuning, de mogelijke signatuur op ’t carillon.
en plots, ‘k reed langs de generaal Lemanlaan naar de ring,
zag ik dat ding.
ze doemde op tussen de Gentpoort en de een of andere kerk.
Misschien zat het licht net goed, maar amai, zo majestiek.
die stompe spits, die ‘k vooraf stom had willen noemen,
die leek nu plots betopt met een dentellen koningskroon.
plots kwam er, en ik weet niet waarvandaan, een gulle smete trots:
mijn brugge to the core, dat was de halletoor.
En wijl ik verder reed- ik wou mijn auto gaan parkeren-
speelde het belfort katje duuk, nu eens was ze weg,
verstopt achter een burgerwoonst, dan weer heerste ze,
het glorieuze ankerpunt, het centerfort.
Ik liep de Hoogstraat uit, kruiste de Burg, mijn blik
hield vast aan ’t doel: straks zou ik ze beklimmen
de toren waar ik nu die trots voor voelde, die voor mij
mijn afkomst en mijn roots symboliseerde. Elk beeld ervan,
elk lichtdrukmaal, zou nu een woordbeeldmerk gaan vormen
sterker dan de laatste vondst van ’t plaatselijk reclaam-bureau.
Dan, het einde van de Breidelstraat: het belfort en de hallen
zichtbaar in één ogenblik. Iconoclasme is van alle tijden,
zegt men, maar de basis van zo’n monument verhuurd
als etalageruit? ach, slik het door. beklimmen is mijn doel.
beklimmen zal ik doen. met goede moed begonnen,
heb ik geen oog voor schrijfsels op de muur. ik stel geen vragen
aan de tegenliggende toerist die me in het traphuis in een hoekje
drumt. Het klokkenspel, who cares, hoger moet ik raken,
hoger is mijn doel. De toren blijkt verdomme wel een kuitenbijter.
maar gesterkt door mijn verwachting raak ik wonderwel,
nog voor ik door mijn adem zit, tot het kleine deurtje
dat toegang heeft tot het terras. a panoramic view on bruges.
zo’n man of zes staat daar, ze wijzen allen dingen aan,
maar aan hun huidskleur en hun taalgebruik weet ik dat
zij niet naar hùn brugge zien; niet, zoals ik, elk straatje,
elk gebouw automatisch linken aan deze wilde nacht
of gene liefdestoer. dus ‘k laat ze maar, de mannen van één dag.
ik heb het wel gezien. nu hopen dat ik al die trots,
dat lotsvertrouwen, in één gedicht kan houwen.
Een reactie posten